Cage voert zijn luisteraars en uitvoerders mee naar de esthetische sferen van de I Tjing, zen, astrologische kaarten, dobbelstenen en willekeurigheid (‘randomness’). Met name dit element van willekeur in zijn werk heeft de heftigste reacties opgeroepen. Je zou bijna vergeten dat Cage in een groot deel van zijn composities een componist van de ‘note choisie’ was, die met veel aandacht uiterst fijne differentiaties aanbracht in toonhoogte, toonkleur en ritme. Dit is nergens duidelijker terug te vinden dan in zijn werk voor de geprepareerde piano.
De geprepareerde piano, een innovatie van Cage, is een vleugelpiano waarin volgens gedetailleerde aanwijzingen schroefjes, boutjes, kraanleertjes, stukjes plastic, rubber, vilt en dergelijke tussen de snaren zijn bevestigd. Hierdoor worden de toonkleur, aanzet, volume en duur van de noten volledig veranderd. Eenvoudig gezegd verandert de piano zo in een soort percussieorkest van steeldrums, gamelans, ratels en conga’s, die allemaal worden bespeeld door een en dezelfde klavierspeler. Cage gebruikte de geprepareerde piano voor het eerst in 1938, in het dansstuk Bacchanale. In de jaren veertig volgde een groot aantal stukken waarin steeds dansritmes en exotische Oosterse kleuren en sferen centraal stonden. Tegen 1945 had Cage zijn ideeën zover ontwikkeld dat hij zijn meest ambitieuze werk voor de geprepareerde piano tot dan toe kon schrijven, deze Three Dances.
Cage zelf noemde deze stukken ‘virtuoos’ en dat zijn ze zeker, in meerdere opzichten zelfs. Het meest opvallend in de derde dans, een tour de force van stampende jubelritmes in moto perpetuo, maar ook de subtiele, gamelanachtige eerste en de melodieuze tweede dans zijn complexe brein- en vingerkrakers. ‘Virtuoos’ is ook de manier waarop de instrumenten zijn geprepareerd (complexer dan ooit tevoren in Cage’s werk). Niet minder dan zes objecten beïnvloeden de klank van een enkele noot. En ten slotte is er de virtuositeit van de compositie zelf, een ware doolhof van ostinati, ritmische canons, tala’s, spiegelbeelden, getallenreeksen en wisselende texturen, die allemaal nauwkeurig zijn vastgelegd door de componist.
Het meest opmerkelijke van deze stukken is wellicht dat Cage in staat blijkt te zijn zich volledig los te maken van het denken in klavieren, in g’s en assen, en de sprong te wagen in de nieuwe realiteit van het complexe en ongehoorde geluid van de geprepareerde piano. (De uitvoerende zou alleen al tijdelijk schizofreen worden van het ‘ka-bong’ dat klinkt als hij zijn vertrouwde as aanslaat.)
Dat Cage dit probleem op zo briljante wijze heeft kunnen oplossen is een bewijs van zijn compositionele techniek, fantasie en smaak, die alledrie duidelijk te herkennen zijn in deze Three Dances.
Tekst: Michael Tilson Thomas
John Milton Cage (1912 – 1992) was een Amerikaans avant-gardecomponist; hij was een van de grootste vernieuwers van de klassieke muziek uit de 20e eeuw. Hij was al voor de Tweede Wereldoorlog bekend van Oosters getinte muziekwerken, maar zette na 1950 de muziekwereld volledig op zijn kop door een radicale toepassing van het toevalselement in zijn muziek.
Cage werd geboren in Los Angeles. Hij studeerde compositie bij Henry Cowell en Arnold Schönberg, die hij naar eigen zeggen verafgoodde. Schönberg over Cage: “U bent geen componist maar eerder een uitvinder”. Toch brak Cage, die behoorlijk anti-autoritair was aangelegd, na twee jaar zijn studie bij Schönberg af. Hij ging toen experimentele composities schrijven waarin niet melodie en harmonie, maar klankkleur en ritme de belangrijkste pijlers waren. Hij borduurde in zekere zin voort, waarschijnlijk goeddeels onbewust, op het werk van Anton Webern, maar nog veel meer op Erik Satie, die toen volkomen onbelangrijk gevonden werd maar tot Cages absolute favorieten behoorde.
Zijn grootste doorbraak beleefde Cage rond 1950: hij ontdekte het Chinese Boek van de I Ching, dat 64 diagrammen met bevat. Dit gebruikte hij om ‘at random’ het materiaal voor zijn composities te bepalen, waarover hij niets te zeggen meende te hebben. Een vroeg en duidelijk voorbeeld is Music of Changes 1 uit 1951 voor piano solo. Het jaar daarop schreef hij 4′33″, een werk waarin de uitvoerende gedurende de gegeven tijd zelfs helemaal niets hoeft te doen. Het hele stuk bestaat uit toevallig aanwezige niet geregisseerde omgevingsgeluiden. Cages filosofie werd geluiden die van buitenaf komen niet alleen te aanvaarden, maar ook als muziek op te nemen.
Vanaf dat moment bezat hij onder avant-garde componisten een gerespecteerde status, zeker toen hij zijn ideeën over muziek ook in Europa, dat op dat moment nog in de ban was van het serialisme, ging verkondigen. Tussen 1939 en 1952 componeerde hij 5 composities die hij Imaginary landscapes noemde en die tot de eerste live-elektronische muziekcomposities gerekend worden. In compositie nr 4 spelen 12 radio’s een rol, zodat door allerlei onbepaalde factoren en toeval (of “indeterminacy”) de componist de controle over hoe de muziek uiteindelijk gaat klinken, voor een deel verliest. Cage heeft daardoor het muzikale concept en ons besef over muziek radicaal veranderd.
Latere belangrijke werken waren het Pianoconcert (1958), waar hij een grote klankverscheidenheid met een grote vrijheid van uitvoering combineert, de Cheap Imitations (1969), waarin hij bewust bekende gecanoniseerde werken overneemt met hier en daar een ander nootje en de Hymns and Variations (1979), voor het tweehonderdjarig jubileum van de Amerikaanse grondwet geschreven, waarin hij door met toevalsmanipulaties steeds andere noten weg te halen de indruk van steeds een heel nieuw stuk weet te wekken.
Charles Ives –Three Quarter-Tone Pieces (1923-24)
Van de drie korte stukken die ik heb gecomponeerd met gebruikmaking van kwarttonen, waren het eerste en het laatste oorspronkelijk bedoeld voor een kwarttoon-piano, twee klavieren en één speler.
Het eerste deel, Largo, is voornamelijk diatonisch, met kwarttonen als doorgangsnoten of vertragingen en kwarttoonakkoorden als uitbreidingen of varianten, hoewel het middelste deel wordt gevormd door kwarttoonakkoord-uitbreidingen.
Het tweede deel, Allegro, voor twee piano’s waarvan één een kwarttoon hoger gestemd, bestaat voor het grootste deel uit ritmen die contrasteren of ‘verdeeld’ zijn over de twee piano’s. Vanuit puur kwarttoon-harmonisch standpunt stelt dit niet veel voor.
Het laatste deel is een ‘Koraal’, door twee piano’s gespeeld zoals het geschreven is voor één piano; er zijn weinig verdubbelingen. Dit deel poogt te werken langs de pure kwarttoon-harmonielijnen die zijn uiteengezet in het tweede deel van deze verhandeling en is voornamelijk gebaseerd op een primair en secundair akkoord. Een cantus firmus die door de hoogste stem in het coda wordt hervat, bestaat uit een frase in kwarttonen die overgaat in een frase in halve tonen en eindigt in hele tonen, terwijl het harmonische plan door het gehele deel op kwarttoonbasis wordt aangehouden.
[Charles Ives]
Charles Edward Ives (Danbury, Connecticut 1874 – New York 1954) wordt algemeen beschouwd als een van de eerste Amerikaanse klassieke componisten van internationale betekenis. De muziek van Ives werd grotendeels genegeerd tijdens zijn leven en veel van zijn werken bleven vele jaren onuitgevoerd. Na verloop van tijd zou Ives worden gerekend tot de ’American Originals‘, componisten die werkzaam zijn in een unieke Amerikaanse stijl, met duidelijke binding met de Amerikaanse folk muziek.
Geïnspireerd door transcendentale filosofie zocht Ives naar een zeer persoonlijke muzikale expressie door middel van innovatieve en zo radicaal mogelijke technische middelen. Zijn fascinatie met bi-tonale vormen, polyritmiek en citaten was afkomstig van zijn vader, die Ives later zouden erkennen als de primaire invloed op zijn muzikale stijl. Ironisch genoeg werd veel van Ives’ werk niet uitgevoerd, totdat hij in 1930 als gevolg van ernstige gezondheidsproblemen zijn carrière in de muziek en die in het bedrijfsleven beëindigde. Dirigent Nicolas Slonimsky, muziek-criticus Henry Bellamann, pianist John Kirkpatrick (die de première speelde van de Concord Sonata in New York in 1939), en de componist Lou Harrison (die de première van de Symfonie nr. 3 dirigeerde) speelden een belangrijke rol als pleitbezorgers van Ives’ muziek bij een breder publiek. Ook Henry Cowell, die verschillende werken van Ives publiceerde in zijn New Music Quarterly, speelde daarbij een belangrijke rol.
In 1947 werd Ives bekroond met de Pulitzer Prize voor zijn Symfonie nr. 3. Vanaf dat moment werd zijn werk voor het voetlicht gebracht door vooraanstaande dirigenten als Leonard Bernstein, en bij zijn dood in 1954 had Ives een vooraanstaande positie in de internationale muziekwereld en wijdverbreide erkenning voor zijn oeuvre.
Colin McPhee Balinese Ceremonial Music, for 2 pianos (jaren dertig)
- Pemoengkah
- Gambangan
- Taboeh teloe
Deze intrigerende stukken zijn arrangementen van Balinese gamelanmuziek. De titel van de suite, Gambangan, verwijst naar een oud Balinees instrument en een daarnaar vernoemd stuk voor gong kebyar, een moderne vorm van gamelan waaraan deze stukken zijn ontleend. De ensemblevorm van gong kebyar ontstond in de vroege jaren van de 20ste eeuw. Ensembles bestaan bij voorkeur uit zo’n 20-30 spelers op metalofoon, gong, trommel en Balinese fluit. De muziek is, vergeleken met de langzame, gemoedelijke Javaanse stijl, snel en stevig van karakter en wordt vaak gespeeld als begeleiding van dans.
In zijn arrangementen heeft Colin McPhee getracht recht te doen aan het karakter van deze ceremoniële muziek. De verschillende stemmingen zijn daarbij natuurlijk een obstakel, maar omdat het op Bali niet ongebruikelijk is dat de verschillende types gamelanmuziek worden gespeeld door andere ensemblevormen (zoals de kleinere gamelan anklung), die ook verschillende stemmingen hanteren, wordt dat niet als een groot probleem ervaren.
Colin McPhee is geboren in Montreal 1900 en gestorven in New York 1964. Behalve componist was hij etnomusicoloog, pianist en schrijver. McPhee studeerde piano en compositie bij Gustav Straube in Baltimore, en piano bij Arthur Friedheim in Toronto. In mei 1920 ging zijn Concerto No. 1 voor piano in première en in januari 1924 voerde hij zijn Concerto No. 2 uit onder directie van Luigi von Kunits. McPhee studeerde van 1924-26 in Parijs compositie bij Paul Le Flem en piano bij Isidor Philipp. Voorts was hij leerling van Varèse in New York en won McPhee twee Guggenheim beurzen.
In 1931 hoorde McPhee voor het eerst opnamen van de tot dan toe vrijwel onbekende muziek van de gamelan in Bali, gong ensembles, gong klokkenspelen, metallofonen, bekkens en drums. Hij raakte gefascineerd door de mogelijkheden hiervan en vertrok naar Indonesië. Van 1931-38 woonde McPhee In Indonesië, vooral op Bali en Java. Hij deed intensief onderzoek naar de verschillende soorten ensembles op het eiland en zijn eigen huis werd een centrum van muzikale activiteit. McPhee subsidieerde het onderwijs van kinderen in muziek en dans, en stimuleerde het behoud van de oudere muziektradities. Zijn studies van de muziek, de dans en het theater van Bali en Java verleenden hem internationale erkenning als een autoriteit op die gebieden en beïnvloedde verscheidene van zijn symfonische-, koor- en kamermuziekcomposities, waaronder zijn Tabuh-Tabuhan en Balinese Ceremonial Music voor orkest.
McPhee keerde terug naar de VS en verbleef in New York in de veertiger jaren, waar hij behoorde tot de jonge getalenteerde generatie componisten, waartoe ook bijvoorbeeld Aaron Copeland en Henry Cowell worden gerekend. McPhee schreef onder meer Four Iroquois Dances voor orkest (1944), drie symfonieën (1930, 1957, 1960) voor orkest, Sea Shanty Suite (1929) voor bariton, mannenkoor, twee piano’s en twee sets timpanen, zijn Concerto voor piano en blaasoctet (1928) en Nocturne (1958).
McPhee begon met het maken van pianotranscripties van muziek voor het Balinese schimmen poppentheater Wayang Kulit en verwerkte elementen van de Balinese muziek in zijn eigen composities. Voor zijn twee belangrijkste orkestwerken Tabuh-Tabuhan (1936) en Symphony No. 2 (1957), kreeg McPhee wijdverbreide waardering. Als schrijver publiceerde McPhee drie werken over zijn tijd in Indonesië: A House in Bali, een verhaal over zijn verblijf op het eiland (1946), A Club of Small Men (New York 1947) en Music in Bali over Balinese instrumentale muziek en orkesttechniek (1966). Van 1939-45 schreef hij recensies over composities voor Modern Music, het blad van de Composers League van de VS. Als faculteitlid van het Muziek Departement aan de UCLA van 1960 tot aan zijn dood in ’64, doceerde McPhee compositie en etnomusicologie en droeg enorm bij aan de studie van wereldmuziek.
Het PIANODUO heeft zijn wortels in de groep Hoketus – een groep musici die zich tussen 1976 en 1986 gespecialiseerd heeft in de ontwikkeling van nieuwe muziek. Gerard Bouwhuis en Cees van Zeeland spelen als PIANODUO ruim dertig jaar samen.
Het belangrijkste doel van het PIANODUO is het spelen van – bij voorkeur – twintigste eeuws repertoire dat anders nauwelijks of nooit gespeeld wordt. De meeste grote componisten van deze eeuw hebben wel een belangrijk werk voor twee piano’s geschreven, maar door de vaak bijzondere eisen die de uitvoering van zo’n werk stelt, worden ze toch maar weinig gespeeld. Daarnaast heeft het PIANODUO een groot aantal componisten ertoe geïnspireerd om voor hen te schrijven.
Deze duurzame en vruchtbare samenwerking heeft geresulteerd in een uitgebreid en uniek repertoire dat op vele podia in binnen- en buitenland gepresenteerd is. Daarbij krijgt ook de documentatie op CD de volle aandacht. Uiteraard zijn van bijna alle werken radio of televisie opnamen gemaakt, zowel in Nederland als in het buitenland. Niet alleen op het gebied van repertoire maar ook wat betreft het uitvoeringsniveau heeft het PIANODUO een reputatie. Op festivals voor hedendaagse muziek is het dan ook een graag geziene gast. Door programma’s samen te stellen uit ‘meesterwerken’ van deze eeuw in combinatie met nieuw werk hoopt het PIANODUO met de uitvoering en de uitbreiding van dit repertoire een extra dimensie te geven aan de muziekpraktijk.