John Cale is één van de meest invloedrijke underground rockmuzikanten van deze tijd. Zijn klassieke (piano en viool) en avantgardistische achtergrond (The Dream Syndicate) komt in veel van zijn werk sterk naar voren, maar veel van zijn composities zijn tot op zekere hoogte nog vrij toegankelijk. Bij velen is hij vooral bekend als compaan van Lou Reed in The Velvet Underground, waarin hij bas, toetsen en viool speelde. Na twee platen verliet Cale (met ruzie) de band maar zijn stempel was reeds gedrukt.
Cale’s lijst met solo-albums, experimenten en samenwerkingen is oneindig veel langer dan zijn discografie met de Velvet Underground. ‘Vintage Violence’ en ‘Paris 1919’ worden gezien als zijn eerste solo-hoogtepunten. Latere albums als ‘Fear’ en ‘Slow Dazzle’ vallen op door hun duisterheid en ook ‘Honi Soit’ en ‘Music For a New Society’ zijn opvallende albums. Al zijn de meningen over veel van zijn albums vaak ook verdeeld. Cale werkte samen met Phil Manzanera, Mike Oldfield, Phil Collins, Brian Eno en vele anderen. Naast muzikant was hij ook een belangrijke producer (o.a. Patty Smith en The Stooges).
Cale is niet per se de voorloper van punk of new wave waarvoor velen hem houden. Wie zijn werk met die vooronderstelling bestudeert zal verbaasd staan over de bewuste toegankelijkheid van veel van zijn werk, dat soms bijna (maar net niet helemaal) klinkt als tamelijk ‘normale’ rockmuziek. In zijn solo-opnames is altijd de spanning te horen tussen het experimentele en het toegankelijke, met als gevolg dat Cale doorgaans precies (en niet geheel onvrijwillig) tussen de wal en het schip valt: te vreemd voor commercieel succes, maar ook weer niet vreemd of gewaagd genoeg om gezien te worden als een van de grote innovatoren van de rock.
Het is ook lastig Cales solowerk op waarde te schatten omdat dat steeds weer overschaduwd raakt door zijn vele andere prestaties. Uiteindelijk zal hij wellicht nog beter worden herinnerd om zijn werk in de Velvets en als producer dan voor zijn eigen niet geringe discografie.
Cale was een soort wonderkind: als zoon van een Welshe mijnwerker en een schooljuffrouw speelde hij al voor zijn tienertijd een originele compositie voor de BBC. In de vroege jaren zestig raakte hij geïnteresseerd in avant-garde muziek en kreeg hij (met hulp van Aaron Copland en Leonard Bernstein) een beurs om muziek te studeren in de Verenigde Staten. Hij verhuisde in 1963 naar New York, waar hij meespeelde in een 18 uur durend pianorecital met John Cage. Belangrijker echter was zijn deelname aan de Dream Syndicate, het minimalistische ensemble van LaMonte Young, dat door zijn herhalende drone van invloed zou zijn op de arrangementen van zijn volgende groep, de Velvet Underground.
Halverwege de jaren zestig richtte Cale samen met Reed en gitarist Sterling Morrison de Velvets op. Wat Cale en Reed gemeenschappelijk hadden was hun ambitie om rock te spelen met de ontvankelijkheid van de avant-garde. In de eerste drie jaar van het bestaan van de Velvet Underground slaagden ze daar ook in. Hoewel Reed als leadzanger en voornaamste tekstschrijver/componist het belangrijkste bandlid was, was Cales inbreng in het geluid van de band niet minder cruciaal. Hij was verantwoordelijk voor de meest experimentele elementen van hun eerste twee albums, The Velvet Underground & Nico en White Light/White Heat (1967), met name zijn hypnotiserende altvioolspel in Venus in Furs, Heroin en Black Angel’s Death Song, zijn hamerende pianospel in I’m Waiting for the Man en All Tomorrow’s Parties, zijn gortdroge vertelstem in The Gift en het witteruisorgeltje in Sister Ray. En toch werd Cale, klaarblijkelijk als gevolg van machtsspelletjes van Lou Reed, in 1968 uit de band gezet. Het is nooit precies duidelijk geworden of hij nu is ontslagen of dat hij er zelf is uitgestapt, maar er wordt gesuggereerd dat Reeds ego in Cales talent een bedreiging zag voor zijn leidende positie in de band. De Velvets zouden nog een paar jaar prachtige muziek maken, maar zonder Cale ontbrak de experimentele scherpte.
Cale was in ieder geval alweer snel bezig als producent van het barok-gothic album The Marble Index (1969) van voormalig Velvet-zangeres Nico en het titelloze debuutalbum van de Stooges (ook 1969). Beide projecten verwierven cultstatus en waren van enorme invloed op de punk en new wave die zo’n vijf jaar later opkwamen.
In 1970 begon Cale feitelijk zijn solocarrière met een van zijn beste albums, Vintage Violence. Wie een stevige portie radicalisme had verwacht stond een verrassing te wachten: het materiaal was het werk van een ingetogen en toegankelijke singer-songwriter die eerder paste in de stijl van de Band dan die van de Velvets. De luisteraars hoefden echter niet lang te wachten op iets radicalers: samen met de minimalistische componist Terry Riley nam hij zijn volgende album op, het vrijwel volledig instrumentale Church of Anthrax. In zekere zin definieerden deze twee albums de twee uitersten van Cales solocarrière. Zelfs zijn meest toegankelijke muziek zou altijd een sombere of zelfs morbide toon hebben, waardoor die weinig gedraaid zou worden op de radio. En zelfs zijn meest experimentele werk zou nooit zo avant-garde zijn als dat van bijvoorbeeld LaMonte Young. Cale zou zijn meest experimentele uitstapjes bewaren voor samenwerkingsprojecten met Riley, Brian Eno en, na verloop van heel veel tijd, Lou Reed.
Met name in de latere jaren zeventig werd zijn stijl wat harder en venijniger, vooral in zijn concerten, waarvoor hij zich een aantal flamboyante kostuums en theatrale poses aanmat die soms zelfs zeer confronterend konden zijn (met name bij het beruchte incident waarbij hij op het toneel een kip slachtte). Hij had het meeste succes met werk dat wat ingetogener en melancholiek was, zoals op Vintage Violence of, veel later, Music for a New Society (1982). Zijn discografie is erg groot en gevarieerd. Wie meer dan een of twee Cale-albums zou willen kopen kan misschien nog het best beginnen met de dubbele overzichts-cd Seducing Down the Door.
Halverwege de jaren tachtig vertraagde het tempo waarin Cale eigen werk uitbracht (hoewel hij daar nooit volledig mee ophield). Sindsdien zijn meest opvallende uitingen steeds samenwerkingsprojecten geweest. Wrong Way Up (1990) bracht hem samen met Brian Eno. Songs for Drella (1990), dat heel wat meer media-aandacht kreeg, bracht hem eindelijk weer samen met Reed, met wie hij gedurende tientallen jaren een steeds weer oplaaiende vete had uitgevochten. Het album was een liedjescyclus ter nagedachtenis aan hun kortelings overleden mentor en voormalig Velvet Underground-manager Andy Warhol. De gunstige ontvangst van zowel het album als de daaropvolgende optredens heeft er wellicht aan bijgedragen de beide heren eindelijk de strijdbijl begroeven en de Velvet Underground opnieuw bijeenbrachten voor een Europese tournee (en live-album) in 1993. Deze reünie kreeg minder bijval van de critici en bovendien stonden Reed en Cale tegen het eind van de tournee weer als kemphanen tegenover elkaar. De oude vetes over muzikale richting, leiderschap en wie precies wat had geschreven waren blijkbaar weer in volle hevigheid opgelaaid.
In de jaren negentig bleef hij opnames maken als soloartiest en als componist van filmmuziek. Een van zijn meest ambitieuze samenwerkingsprojecten was The Last Day on Earth (1994), een liedjescyclus en theaterproductie die hij schreef en speelde met cult-singer-songwriter Bobby Neuwirth. In 1998 bracht Cale Nico uit, een hommage aan zijn voormalig medebandlid in de Velvet Underground.